Fittere mensen hebben minder rugklachten
Hoe fitter mensen zijn, hoe minder rugklachten zij hebben. Het blijkt dat zowel extreem weinig als extreem veel activiteit niet goed voor de rug is. Matige fysieke activiteit, die aanzet tot een verbetering van de fitheid, lijkt een belangrijke factor bij het voorkomen van (lage) rugklachten.Lage rugpijn is een veel voorkomende aandoening in de westerse geïndustrialiseerde wereld en één van de uitdagende problemen binnen de gezondheidszorg en maatschappij. Lage rugklachten leggen een grote economische- en sociale last op aan de maatschappij en vallen onder één van de belangrijkste zorgvragen in de eerstelijns gezondheidszorg.
Wetenschappelijk onderzoek richt zich zowel op de effectiviteit van de behandelingen en adviezen bij rugklachten, als op de oorzaken en mogelijkheden tot het voorkómen ervan. Dit proefschrift richt zich op het verbreden van de kennis over factoren (determinanten) die mogelijk van invloed zijn op rugklachten, omdat het van belang is de omvang van rugklachten en de gevolgen ervan voor de maatschappij terug te dringen.
Afname van de lichamelijke fitheid, waaronder spierkracht, bewegingscoördinatie, lenigheid en algehele conditie, is één van deze factoren. Ten tweede spelen leefstijlfactoren, zoals lichamelijke activiteit, voeding, roken etc., een belangrijke rol. Momenteel wordt veel gesproken over het belang van een actieve leefstijl en de mogelijke nadelige gevolgen van een inactieve leefstijl. Veel adviezen ter voorkoming van lage rugklachten zijn dan ook gericht op het verhogen van de lichamelijke activiteit. Een derde factor is de wijze waarop mensen hun pijnklachten ervaren en hun gedachten over de mogelijke oorzaken en gevolgen ervan voor hun persoonlijk en beroepsmatig functioneren. Vooral bij langer bestaande klachten of bij een herhaald terugkeren van klachten gaan emoties en negatieve gedachten een steeds belangrijker rol spelen. Uiteindelijk kan er een situatie ontstaan waarbij de lichamelijke inactiviteit, de gebrekkige fitheid en de emotionele factoren elkaar onderling gaan versterken. Een dergelijke situatie is nadelig voor het herstel.
Om rugklachten beter te kunnen begrijpen, is het belangrijk om de invloed van de afzonderlijke factoren op rugpijn te kennen, maar tegelijkertijd ook hun onderlinge samenhang. In dit proefschrift is daarnaar in een 6-tal studies onderzoek gedaan.
Als eerste is er een literatuuronderzoek gedaan naar de studies die in de afgelopen 10 jaar zijn gepubliceerd over het type en de intensiteit van fysieke activiteit (werk- en niet werk gerelateerd) als risicofactor voor rugpijn. In de publieke gezondheidszorg wordt de beoordeling van fysieke activiteit meestal gedaan vanuit het perspectief van ‘te weinig doen’ of ‘niet voldoen aan de geldende aanbevelingen van gezond gedrag’. In studies gericht op werkgerelateerde belasting wordt fysieke activiteit meestal bezien vanuit het ‘te veel’ doen of het uitvoeren van ‘overbelastende activiteiten’. Het literatuuronderzoek bevestigt dat fysiek zware werklasten of het werken in een gebogen en/of gedraaide lichaamshouding sterke risicofactoren voor rugklachten zijn.
In een 2e studie naar de invloed van lichamelijke activiteit op rugklachten tonen de studieresultaten aan dat de beide uitersten van het totale spectrum van fysieke activiteit (van weinig tot veel) samenhangen met rugklachten. M.a.w. te weinig doen of juist te veel of te zwaar is niet goed voor de rug. De uitkomst van deze 2e studie is gebaseerd op de antwoorden van bijna 4000 mensen op vragen naar de hoeveelheid en de intensiteit van een groot aantal dagelijkse activiteiten. Het beantwoorden van dergelijke vragen is altijd lastig, omdat het moeilijk is om een betrouwbare inschatting te maken van deze dagelijkse activiteiten. Daarentegen is fysieke fitheid, zoals spierkracht en uithoudingsvermogen, veel betrouwbaarder te meten. Omdat de fysieke fitheid sterk gekoppeld is aan de mate en intensiteit van fysieke activiteit, hebben we er in een derde studie voor gekozen om bij een grote groep van mensen de samenhang te testen tussen lage rugklachten, fysieke activiteiten én fysieke fitheid. De uitkomst van deze studie geeft aan dat het meten van de fysieke fitheid veel beter de samenhang met rugklachten weergeeft dan de meting van fysieke activiteit. Des te fitter mensen zijn, des te minder rugklachten. Fysieke activiteit op een intensiteit die bijdraagt aan de fitheid, lijkt daarmee een belangrijke factor bij het voorkómen van lage rugklachten.
Een tweede thema van dit proefschrift was gericht op de invloed van de emoties en ideeën van mensen op het ervaren van rugpijn. Het meten van deze variabelen gebeurt met behulp van daarvoor speciaal ontwikkelde vragenlijsten. In een aparte studie hebben we een toetsing gedaan van de kwaliteit van een dergelijke vragenlijst, de Acute Low Back Pain Screening Questionnaire (ALBPSQ). De ALBPSQ is samengesteld uit een aantal variabelen, die vanuit de literatuur beschreven worden als mogelijke risicofactoren voor het ontstaan van chronische lage rugpijn. Uit de analyses van de onderzoeksgegevens is gebleken dat de kwaliteit van deze vragenlijst voldoende is om gebruikt te worden bij de diagnostiek van patiënten met (sub)acute lage rugpijn, die behandeld worden in de praktijken voor fysiotherapie.
Naar de rol van factoren zoals angst voor pijn, de angst voor hernieuwd letsel en passief gedrag op het uitblijven van herstel bij langer bestaande (chronische) rugklachten, is veel onderzoek gedaan. Veel minder is er bekend over de rol van deze factoren in de vroege (acute) fase van de rugklacht. Eén van de onderzoeksvragen richtte zich daarom juist op de rol, die deze factoren in de (sub)acute fase van de rugklacht spelen in het uitblijven of vertragen van herstel. Uit de analyses van de verkregen data bij een groep van 66 mensen met (sub)acute lage rugklachten konden we de samenhang met het uitblijven van herstel niet aantonen. Onze conclusie was dat de scores op deze variabelen meer beschouwd moesten worden als gedrag in reactie op de acute pijn zonder consequenties voor het ontwikkelen van een chronische klacht. Daarmee ontstaat de interessante onderzoeksvraag naar het tijdstip in het beloop van rugklachten, waarop deze variabelen wel gaan samenhangen met het belemmeren van het herstel, waardoor het risico op chroniciteit ontstaat.
In een laatste studie richtten wij ons op de invloed van pijncatastroferende gedachten. Catastroferen (zwaarmoedig en negatief denken) over pijn wordt beschouwd als één van de meest bepalende variabelen voor het gedrag in reactie op chronische pijn. Pijncatastroferen kan de aanleiding zijn tot het ontwikkelen van angst voor pijn, angst voor hernieuwd letsel en passief gedrag m.b.t. het eigen herstel. De meeste bevindingen komen uit de klinische omgeving, zoals revalidatiecentra, en zijn goed gedocumenteerd bij mensen met chronische pijn. Bevindingen vanuit de niet-klinische omgeving bij (sub)acute pijnklachten zijn veel minder beschreven. Daarom bestudeerden wij de invloed van pijncatastroferende gedachten op rugpijn bij een werkende populatie. We vonden een sterke samenhang tussen de scores op de Pain Catastrophizing Scale (een meetschaal voor de mate van catastroferen) en de intensiteit van de rugpijn. Hierdoor ontstaat de idee dat catastroferen meer een uiting is van een persoonsgebonden karakteristiek dan een direct gevolg van de langdurige pijnervaring of van de invloed vanuit de klinische omgeving. Deze bevinding benadrukt de relevantie van de meting en interpretatie van pijncatastroferende gedachten in de eerstelijnszorg door artsen en kinesitherapeuten / fysiotherapeuten bij de behandeling van lage rugklachten.
Het laatste hoofdstuk bestaat uit een kritische beschouwing van de onderzoeksvragen en een discussie van de kernelementen, zoals in de deelstudies beschreven. Op basis hiervan worden meerdere aanbevelingen voor toekomstig onderzoek en de beroepsuitoefening van de fysiotherapeut gedaan. Als eerste is daar de noodzaak van een verdere analyse van de samenhang tussen type en niveau van fysieke activiteit en lage rugpijn. Vooral binnen het domein van het algemeen dagelijks leven en vrije tijd zou er minder terughoudendheid dienen te zijn voor het gebruik van objectieve meetmethoden zoals stappentellers, bewegingsmeters (accelerometers) en hartslagmeting. Daarbij is er de behoefte aan meetinstrumenten, die het mogelijk maken om het belasten van de rug onder risicovolle omstandigheden. Hierbij kan gedacht worden aan het dragen van zware lasten en het uitvoeren van activiteiten in een gebogen en/of gedraaide uitgangshouding. Voorts is het van belang om de op tijd gebaseerde onderverdeling van rugklachten in acute, subacute en chronische klachten te herzien en de prognose van rugklachten kritisch te beoordelen op basis van het optreden c.q. uitblijven van verwacht herstel dan wel de verergering van de klacht. Een dergelijke werkwijze kan ertoe leiden dat de therapeut veel effectiever kan handelen m.b.t. herstel en het voorkómen van chroniciteit van rugklachten. Tot slot, omdat er bewijs is dat de toename van fysieke fitheid gerelateerd is aan een afname van het vóórkomen van lage rugklachten, worden therapeuten en patiënten geadviseerd serieus te werken aan de verbetering van deze fitheid.
Bron: Katholieke Universiteit Leuven & FysioForum
Op July 1, 2011